id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30698 | ladderbankje | ledderbankje: lø̜dǝrbɛŋskǝ (Schinnen) | Plankje met uitklapbare steun dat met behulp van haken aan de sporten van de ladder bevestigd kan worden. Op deze wijze ontstaat een horizontaal vlak waarop gereedschap kan worden gelegd of dat de basis kan vormen voor bijvoorbeeld een loopplank. [N 67, 63k] II-9 |
19668 | lade | tafellade: tāfəllā (Schinnen) | tafella [DC 53a (1978)] III-2-1 |
28866 | lade in de kleermakerstafel | tafellade: tǭfǝllāj (Schinnen) | De lade in de kleermakerstafel, waarin men opbergt wat nog niet wordt behandeld. Volgens de informant van Q 198 was er geen lade in de tafel. [N 59, 1b] II-7 |
22562 | lage kaart(en) | lage, een ~: leege (Schinnen) | Een kaart of kaarten die niet meetellen in het spel [bleuze, blanks, blanche]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
33680 | lage, natte zandgrond | doodleger: duǝtlē̜gǝr (Schinnen) | [N 27, 35; R 3, 5] I-8 |
30601 | lak | vernisverf: vǝrnes˲vɛrf (Schinnen) | Verf die is samengesteld uit vernis, standolie, terpentijn en zuivere verfstoffen. [N 67, 19c] II-9 |
30707 | lakken | lakken: lakǝ (Schinnen), lakwerk: lakwɛrk (Schinnen) | Met lak of vernis bestrijken, waardoor een glanzende oppervlakte wordt verkregen. [N 67, 66c; monogr.] II-9 |
18147 | lam | lam: lam (Schinnen), lamp (Schinnen), lamme: lamǝ (Schinnen), lammetje: lɛmkǝ (Schinnen), lɛmpkǝ (Schinnen), schaapje: šø̄pkǝ (Schinnen) | Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12 |
19584 | lamp | lamp: lamp (Schinnen) | lamp [SGV (1914)] III-2-1 |
19485 | lampenpit | wiek: weͅi̯k (Schinnen) | lampepit [SGV (1914)] III-2-1 |