18921 |
nietsnut |
luilak:
luilak (Q032p Schinnen)
|
iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
jong licht:
jonk leech (Q032p Schinnen),
nieuwe maan:
nieuwe maan (Q032p Schinnen),
nuuj maon (Q032p Schinnen)
|
schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
nujaor (Q032p Schinnen),
nujjoar (Q032p Schinnen),
nieuwjaarsdag:
nujaorsdaag (Q032p Schinnen),
nuujjoarsdaag (Q032p Schinnen)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22616 |
nieuwjaar wensen |
verrassen:
vrasje (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
Nieuwjaar wensen, Nieuwjaar winnen, afwinnen. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
nuus (Q032p Schinnen),
nuuts (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
nûûts (Q032p Schinnen)
|
een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)] || nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
nuusjierig (Q032p Schinnen)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
gaper:
gaper (Q032p Schinnen),
gaperd:
gapərt (Q032p Schinnen),
nieuwsgierige naas:
nuujsjierige naas (Q032p Schinnen)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
neiste (Q032p Schinnen)
|
niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
rib:
rup (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
pitstang:
pītštaŋ (Q032p Schinnen),
tang:
taŋ (Q032p Schinnen)
|
In het algemeen het werktuig om te knijpen en te trekken. Zie afb. 9. [N 60, 184a; N 60, 236]
II-10
|