33291 |
onkruid, algemeen |
kruid:
krūt (Q032p Schinnen),
onkruid:
onkrūt (Q032p Schinnen),
ontuig:
ontyx (Q032p Schinnen)
|
De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.]
I-5
|
20452 |
onkuis |
niet netjes:
neet netjes (Q032p Schinnen),
wulps:
wulpsj (Q032p Schinnen)
|
onkuis, onzuiver, ontuchtig [N 96D (1989)] || onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23974 |
onkuisaard |
smeerlap:
sjmeerlap (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
viezerik:
viezerik (Q032p Schinnen)
|
Onkuisaard, viezerik op sexueel gebied [smeerlap, vieze beest, vieze fannie]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23973 |
onkuisheid |
beesterij:
bièsterie (Q032p Schinnen),
biëesterie (Q032p Schinnen),
zwijnerij:
schjweinerie (Q032p Schinnen)
|
Onkuisheid, onzuiverheid, ontuchtigheid [beesterij, zwijnerij]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18990 |
onnozel |
dom als het achterste van een varken:
zoeë dom esset eggesjte v.ei verrike (Q032p Schinnen),
sloom:
sjloom (Q032p Schinnen)
|
zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19267 |
onnozel persoon |
hals:
einen haus (Q032p Schinnen),
harrie:
haar (Q032p Schinnen),
cf. Sittards Wb. s.v. "haar, haarie, harrie
haarə (Q032p Schinnen),
horenpaard:
heurepäerd (Q032p Schinnen),
hornochse (du.):
#NAME?
hornoks (Q032p Schinnen),
os:
einen os (Q032p Schinnen),
stumper:
sjtumper (Q032p Schinnen),
sufferd:
suffərt (Q032p Schinnen),
uil:
uul (Q032p Schinnen),
uilskuiken:
uulskuke (Q032p Schinnen),
uulskuuke (Q032p Schinnen),
zebedeus:
zebedeus (Q032p Schinnen)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] || uilskuiken [SGV (1914)]
III-1-4
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onneuzel kenjer (Q032p Schinnen),
onneuzel kinger (Q032p Schinnen),
onnuèzel kinjer (Q032p Schinnen),
onnuëzel kenjer (Q032p Schinnen),
onnuëzele kinjer (Q032p Schinnen)
|
28 december, herinneringsdag van de kindermoord in Bethlehem, Onnozele Kinderen [Onnüezele Kinger, Allerkinderdag, der Kinderdag]. [N 96C (1989)] || De dag waarop de kinderen zich als vader en moeder verkleden (28 december) [oudvaaierkensdag, vaderkensdag, alderkinderen, onnozele kinderen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22849 |
onpaar |
omp:
omp (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
onpaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
20922 |
onrijp |
groen:
greun (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
greun (Q032p Schinnen),
WLD
greun (Q032p Schinnen),
onrijp:
onriep fruit aete (Q032p Schinnen)
|
fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] || Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
greun (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
greun (Q032p Schinnen),
WLD
greun (Q032p Schinnen),
noodrijp:
eigen spellingsysteem
noodriep (Q032p Schinnen),
onrijp:
onrīēp (Q032p Schinnen),
verkruppeld:
eigen spellingsysteem
verkröppelt (Q032p Schinnen)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || onrijp [SGV (1914)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)]
I-7
|