18985 |
pruilmond |
knijsgezicht:
kneesjgəzig (Q032p Schinnen)
|
een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
proeme (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
proemə (Q032p Schinnen)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21354 |
pruis |
pruis:
Pruus (Q032p Schinnen)
|
Pruis [SGV (1914)]
III-3-1
|
21355 |
pruisen |
pruisen:
Pruse (Q032p Schinnen)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18926 |
prutsen |
broddelen:
broddele (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
broddələ (Q032p Schinnen),
fisternllen (rh.):
fisternölle (Q032p Schinnen),
hannesen:
hannese (Q032p Schinnen),
hannesse (Q032p Schinnen),
kloten:
kloaotə (Q032p Schinnen),
voor de vot houwen:
veur də vot houwə (Q032p Schinnen)
|
iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18908 |
prutser |
hoddelaar:
hoddəléér (Q032p Schinnen),
klos:
klos (Q032p Schinnen),
onhandige kerel:
onhenjige käel (Q032p Schinnen),
sukkelaar:
suggeleir (Q032p Schinnen)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
geklommel:
geklommel (Q032p Schinnen),
gekwansel:
gəkwansəl (Q032p Schinnen),
getroddel:
getroddel (Q032p Schinnen),
prutswerk:
prutswerk (Q032p Schinnen)
|
slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20578 |
pruttelen |
knoteren:
də pîêp knôôtert (Q032p Schinnen),
knōōtere (Q032p Schinnen),
lurken:
lurke (Q032p Schinnen),
lurkə (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20311 |
puber |
iemand in de lastige leeftijd:
is iemand "in de lestige leèftied (Q032p Schinnen),
jongere:
jongere (Q032p Schinnen)
|
iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pømpštęjn (Q032p Schinnen),
pø̜̄mštęjn (Q032p Schinnen)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|