21391 |
uitleggen |
uitduiden:
oetduujə (Q032p Schinnen),
verduitsen:
verduutsje (Q032p Schinnen)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
kavelen:
dat zegt men bij het begin van het spel
kavele (Q032p Schinnen)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
noden (Q032p Schinnen),
uitnoden:
oet nueu (Q032p Schinnen)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
sjelje (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
uitschelden:
oetsjelje (Q032p Schinnen),
oetsjelle (Q032p Schinnen),
oetsjèllə (Q032p Schinnen),
uitschobben:
oetsjoebe (Q032p Schinnen)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
25770 |
uitslaan |
afpompen:
āfpompǝ (Q032p Schinnen),
uitslagen:
ūtšlāǝ (Q032p Schinnen)
|
De wort uit de wortketel naar de koelplaats overbrengen. Dat kan geschieden met behulp van een emmer aan een steel, een jachtbuis of een pomp. [N 35, 43; monogr.]
II-2
|
21787 |
uitsluitsel |
bescheid:
besjeid (Q032p Schinnen)
|
een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30703 |
uitsoppen |
opsoppen:
ǫpsǫpǝ (Q032p Schinnen)
|
De verfpot helemaal leegverven. [N 67, 64c]
II-9
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling:
oetsjtelling (Q032p Schinnen),
uitstelling van het allerheiligste:
oetsjtelling van `t allerheiligste (Q032p Schinnen)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23424 |
uitstallingstroon |
altaartroon:
den altertroan (Q032p Schinnen)
|
De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18925 |
uitstellen |
uitstellen:
oetsjtelle (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
oetsjtéəllə (Q032p Schinnen)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|