22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (Q032p Schinnen),
foetelen (Q032p Schinnen)
|
Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
29036 |
valse glans |
blink:
bleŋk (Q032p Schinnen)
|
Valse glans, door persen ontstaan. [N 59, 80b]
II-7
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foeteleer (Q032p Schinnen)
|
Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23907 |
van de duivel bezeten |
van de duivel bezeten:
van d`n duuvel bezaete (Q032p Schinnen),
van de duuvel beziète (Q032p Schinnen),
van de duuvel bezèite (Q032p Schinnen)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23001 |
van een glijbaan glijden |
roetsjen:
/
roetsche (Q032p Schinnen)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (Q032p Schinnen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q032p Schinnen)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
hem (zijn):
dat is em (Q032p Schinnen)
|
De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
natûûrlik (Q032p Schinnen),
vanzelf:
vàzelf (Q032p Schinnen)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34297 |
varken |
varken:
vęrkǝ (Q032p Schinnen),
vɛrǝkǝ (Q032p Schinnen)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|