21537 |
vijf centiem |
knabje:
knèpkə (Q032p Schinnen)
|
een muntstuk van vijf centimes (in België) [solleke, knepke, halve sol] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden:
de vief wònde (Q032p Schinnen)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20894 |
vijg |
vijg:
eigen spellingsysteem
vièg (Q032p Schinnen),
WLD
vieg (Q032p Schinnen)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vīl (Q032p Schinnen)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
poel:
pool (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
vijver:
viever (Q032p Schinnen),
vievər (Q032p Schinnen),
vivǝr (Q032p Schinnen),
wijer:
wiejer (Q032p Schinnen)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|
30793 |
vilder |
vilder:
veldǝr (Q032p Schinnen)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|
30794 |
villen |
villen:
velǝ (Q032p Schinnen)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
30805 |
vilsnee |
vilsnee:
vę̄lšnę̄ (Q032p Schinnen)
|
Een fout in het leer, ontstaan als men bij het villen in de huid sneed. [N 60, 7a; N 37, 7]
II-10
|
24386 |
vin |
vin:
ven (Q032p Schinnen),
venne (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
vin (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
venje (Q032p Schinnen)
|
vinden [SGV (1914)]
III-1-2
|