23692 |
volle aflaat |
volle aflaat:
ein vol aaflaot (Q032p Schinnen),
ene volle aafloat (Q032p Schinnen)
|
Een volle aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25201 |
volle maan |
volle maan:
volle maan (Q032p Schinnen),
volle maon (Q032p Schinnen),
volmaan:
vol maon (Q032p Schinnen)
|
schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bei̯r (Q032p Schinnen),
biǝr (Q032p Schinnen)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
20313 |
volwassen, volgroeid |
uitgegroeid:
oetgegreujd (Q032p Schinnen),
volwassen:
volwàssə (Q032p Schinnen)
|
volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20174 |
voogd |
momber:
mombər (Q032p Schinnen),
voogd:
veugd (Q032p Schinnen),
voog (Q032p Schinnen),
voogd (Q032p Schinnen)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] || voogd [SGV (1914)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
kloten:
kloaotə (Q032p Schinnen),
klooëte (Q032p Schinnen),
kullen:
kuule (Q032p Schinnen),
kuullen (Q032p Schinnen),
verneuken:
verneuke (Q032p Schinnen)
|
op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
veurbae (Q032p Schinnen),
veurbèè (Q032p Schinnen)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25837 |
voorbodem |
aanslagkant:
ānšlāxkantj (Q032p Schinnen),
bodem:
bǭm (Q032p Schinnen)
|
De voorste bodem van een bierton waarin het aansteekgat zit. Zie ook het lemma ''aansteekgat''. [N 35, 92]
II-2
|
24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
voorde:
voord (Q032p Schinnen)
|
de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)]
III-4-4
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
veurgeborgte (Q032p Schinnen),
veurgebörgte (Q032p Schinnen),
vörgeborchte (Q032p Schinnen)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|