30613 |
waterverf |
waterverf:
wātǝr[verf] (Q032p Schinnen)
|
Verf, die door middel van water in vloeibare toestand wordt gebracht, waardoor zij uitstrijkbaar wordt. 'Latex' is een fabrieksverf met als bindmiddel latex. De verf is met water verdunbaar. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 23a; monogr.]
II-9
|
30591 |
waterverfbindmiddelen |
caseïne:
kaziǝnǝ (Q032p Schinnen),
silicaat:
silikāt (Q032p Schinnen)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal bindmiddelen voor waterverf bijeengeplaatst. Caseïne is een eiwitachtig bestanddeel van melk. Waterglas is een natrium- of kaliumsilicaat of een mengsel daarvan. [N 67, 14]
II-9
|
20542 |
wecken |
inmaken:
imāāke (Q032p Schinnen),
immààəkə (Q032p Schinnen),
inmaake (Q032p Schinnen)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22860 |
weddenschap |
weddenschap:
wɛdənsjap (Q032p Schinnen)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
wedevrouw:
weͅdəvroͅu̯ (Q032p Schinnen),
widvrouw:
widvrouw (Q032p Schinnen)
|
weduwe [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
weͅdəman (Q032p Schinnen),
widman:
widman (Q032p Schinnen)
|
weduwnaar [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
De o van sjlok en andere dergelijke woorden wordt aldus ongeveer gevormd: men brengt de lippen vooruit in trompetvorm, de tong zo laag mogelijk.
sjtof (Q032p Schinnen),
ªo zie blz 33).
sjtof (Q032p Schinnen)
|
stof (étoffe) [SGV (1914)]
III-1-3
|
25678 |
weekbak |
weekbak:
węjkbak (Q032p Schinnen)
|
Rechthoekige, vaak gemetselde, stenen bak met platte bodem waarin het graan in water wordt geweekt. Volgens de zegsman uit L 210 duurt het weken 1 dag. Zie ook semantische toelichtingen bij de lemmata ''weken'' en ''kiemen''. [N 35, 2; monogr.]
II-2
|
21279 |
weelde |
overdaad:
överdoad (Q032p Schinnen)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
19346 |
weerbarstig |
dwars:
dweiësj (Q032p Schinnen),
dwéésj (Q032p Schinnen)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|