20372 |
bruidssluier |
sluier:
sjleuer (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
sjluier (Q032p Schinnen)
|
de sluier van de bruid, trouwsluier [sleuer] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20375 |
bruidsstoet |
bruidsstoet:
broedssjtoet (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
broedstoet (Q032p Schinnen)
|
de bruidsstoet [broeds-tsoch] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broelof (Q032p Schinnen),
broelöf (Q032p Schinnen),
brulef (Q032p Schinnen)
|
de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
21573 |
brutaal |
astrant:
assjtranjt (Q032p Schinnen),
frech (du.):
vreg (Q032p Schinnen),
vrèch (Q032p Schinnen),
onbeschoft:
onbesjoeft (Q032p Schinnen),
onbəsjoef (Q032p Schinnen)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30648 |
brÊchepenseel |
brêchepenseel:
bręšpɛnsēl (Q032p Schinnen)
|
Penseel dat bij het nabootsen van marmer gebruikt wordt bij het schilderen van het gesteente brêche violette. [N 67, 39d]
II-9
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
buuj (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
schuil:
sjoel (Q032p Schinnen),
sjoeël (Q032p Schinnen)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
boek (Q032p Schinnen),
bōēk (Q032p Schinnen),
buk (Q032p Schinnen),
bóèk (Q032p Schinnen),
pens:
pens (Q032p Schinnen),
pɛns (Q032p Schinnen)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)] || Het gedeelte van de huid dat de buik bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 36, 5] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, II-10, III-1-1
|
17635 |
buik (spotnamen) |
pens:
pens (Q032p Schinnen)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18095 |
buikpijn |
buikpijn:
boekpien (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
penspijn:
penspien (Q032p Schinnen),
pijn in de buik:
pien in de boek (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
pijn in de zak:
pien in dr zak (Q032p Schinnen),
pijn in zijn pens:
pien in mien pens (Q032p Schinnen)
|
buikpijn [DC 27 (1955)] || ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)]
III-1-2
|
28939 |
buikvoorsprong |
buikbreedte:
būkbrɛjtǝ (Q032p Schinnen)
|
Maat genomen van de voorpartij van de taillewijdte. De taillewijdte bestaat uit twee ongelijke helften, de achterhelft noemt men de lendenbreedte en de voorpartij de buikvoorsprong (Papenhuyzen II, pag. 11). Zie afb. 28. [N 59, 45b; N 59, 44c]
II-7
|