18942 |
een aanmerking maken |
afstraffen:
afsjtraove (Q032p Schinnen)
|
iemand een afkeurende opmerking geven [struffen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
aaflaot verdeene (Q032p Schinnen),
aafloate verdēēne (Q032p Schinnen)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23781 |
een askruisje halen |
askruisje halen:
et èsjkruutske hoale (Q032p Schinnen),
t esjkruutske haole (Q032p Schinnen),
assekruisje halen:
`z esjekrutske haole (Q032p Schinnen)
|
Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21811 |
een bevel opvolgen |
luisteren:
loestere (Q032p Schinnen),
pareren (<lat.):
WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.
pareerə (Q032p Schinnen),
pareren (Q032p Schinnen)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20145 |
een blauwtje lopen |
hij kreeg geen been aan de grond:
hei kreeg gei bein aan de grondj (Q032p Schinnen)
|
een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)]
III-2-2
|
20505 |
een borrel drinken |
een drupje drinken:
ə drôpkə drinkə (Q032p Schinnen),
pitsen:
pietsje (Q032p Schinnen),
proeven:
preuve (Q032p Schinnen)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən boͅtəram šmēərə (Q032p Schinnen),
een smouer smeren:
ouder
ən šmāu̯ər šmēərə (Q032p Schinnen)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
sjenken (Q032p Schinnen),
sjinkə (Q032p Schinnen)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (Q032p Schinnen)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
(de) schaal afdoen:
dǝ šāl āfdō (Q032p Schinnen)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|