e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flambouw flambouw (<fr.): flambouw (Schinnen, ... ) Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)] III-3-3
flanelsteek flanelsteek: flanɛlštēk (Schinnen) De flanelsteek is een soort kruissteek, meestal gebruikt voor het zomen, maar ook wel voor hechten en borduren. Zie ook het lemma ɛkruissteekɛ. Zie afb. 39.' [N 62, 16a; N 59, 64; N 62, 15c] II-7
flatting flatting: flɛteŋ (Schinnen) Vernis die bij voorkeur wordt gebruikt voor het grondvernissen. Daarbij wordt de flattinglaag na verharding afgeslepen zodat oneffenheden verwijderd kunnen worden en er een vlakke en tevens matte oppervlakte ontstaat. Flatting kan als grondlaag voor buiten- als voor binnenwerk worden aangewend. [N 67, 21c] II-9
flauw flauw: flauw (Schinnen) niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)] III-2-3
flauwvallen flauwvallen: flauw (Schinnen), flauw valle (Schinnen), kwalijk vallen: kaolik vallen (Schinnen), koalik valle (Schinnen) Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)] III-1-2
flemen bedelen: beedele (Schinnen) vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)] III-3-1
flensje leren ties: léérə tĭĕs (Schinnen) flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)] III-2-3
flets pips: puupsj (Schinnen, ... ) Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] III-1-2
flikflooien flikflooien: flikkeflooje (Schinnen) flikflooien [SGV (1914)] III-1-4
flink; flinke persoon draufgnger (du.): draufgenger (Schinnen), hel: hel (Schinnen), hèl (Schinnen) geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)] III-1-4