e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
guit snaak: sjnaak (Schinnen) guit [SGV (1914)] III-1-4
guitig guitig: guitig (Schinnen) vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)] III-1-4
gulden gulden: gölje (Schinnen) gulden [SGV (1914)] III-3-1
gulden mis gulden mis: gulle mès (Schinnen, ... ), gölle mes (Schinnen) De mis op quatertemperwoensdag van de Advent, guldenmis, noodmis [julde maes]. [N 96C (1989)] III-3-3
gulp van een broek gulp: gulp (Schinnen) dit split [N 59 (1973)] III-1-3
gunnen gunnen: gunne (Schinnen) gunnen [SGV (1914)] III-1-4
gunst gunst: gunst (Schinnen, ... ) de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)] III-1-4
guur, kil en schraal weer het bijst: (uit het oosten).  ət biest (Schinnen), het gaat schrouw: de bieës geit sjraw (Schinnen), het weer snijdt: ⁄t wèer sjniet (Schinnen), koud (weer): kaud (Schinnen), nat schuiverig weer: naat sjoeverig wèer (Schinnen), roerig weer: rierich wéér (Schinnen), schuiverachtig (weer): sjoeverechtig (Schinnen) kil [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)] III-4-4
haag heg: hęk (Schinnen) Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8
haagappel haagappel: de roode vruchten haagappele  haagappele (Schinnen), hagenappel: hagenappel (Schinnen) haagappel [SGV (1914)] || meidoorn [Goossens 1b (1960)] III-4-3