e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtworm houtworm: houtwoorm (Schinnen) houtworm [DC 23 (1953)] III-4-2
hovaardig groots: greutsj (Schinnen), gräötsj (Schinnen), verwaand: verwaand (Schinnen) grootsch [SGV (1914)] || het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] III-1-4
hozen hozen: hozen (Schinnen) water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)] III-3-1
huichelaar godverneuker: eine fiene godverneuker (Schinnen), heilig boontje: heiligboontje (Schinnen), huichelaar: hûugəléér (Schinnen) een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] III-1-4
huichelen flemen: fliejemə (Schinnen), huichelen: huichelen (Schinnen), huigələ (Schinnen) zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)] III-1-4
huid huid: hoed (Schinnen), hōēd (Schinnen), vel: vēl (Schinnen) huid [DC 01 (1931)] III-1-1
huidschilfers schilfers: sjillefer (Schinnen) schilfer [SGV (1914)] III-1-2
huiduitslag uitslag: oetsjlaag (Schinnen) Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)] III-1-2
huif van de huifkar huif: hūf (Schinnen) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar bolderwagen: bǫldǝrwāgǝ (Schinnen), huifkar: hufkar (Schinnen) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13