e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krib in de rivier krib: krib (Schinnen) krib, dam van rijswerk, stenen en aarde om de bedding van een rivier te versmallen en zo de stroom te versterken, loodrecht of schuin op de oever aangebracht [bol] [N 81 (1980)] III-4-4
krijgen krijgen: kriège (Schinnen) krijgen [SGV (1914)] III-3-1
krijgertje spelen nalopen: naolaopen (Schinnen), naoloupe (Schinnen), tikkertje spelen: tikkerke (Schinnen), /  tikkerke hèlle (Schinnen), tikkerke sjpeele (Schinnen) / [SND (2006)] || Het spel waarbij één kind anderen tracht in te halen en dan te tikken, waarna de getikte weer de vangman is (ook op dit spel bestaan talloze varianten; misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld werd) [letsen, hets geven, hetske jagen [N 88 (1982)] || tikkertje [SND (2006)] || tikspel [SND (2006)] III-3-2
krijsen krijsen: kriesje (Schinnen) een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)] III-4-1
krioelen krioelen: krioole (Schinnen), wriemelen: vriemelen (Schinnen) Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)] III-1-2
kroep kroep: kroep (Schinnen), krop (Schinnen) Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)] III-1-2
krom, met bochten krom: kromp (Schinnen, ... ) afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)] || krom [SGV (1914)] || krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)] III-4-4
krommen krommen: krumme (Schinnen) krommen [SGV (1914)] III-4-4
krommen, ombuigen buigen: buige (Schinnen), buigen (Schinnen), krommen: krumme (Schinnen), ombuigen: ombuige (Schinnen) krommen [SGV (1914)] || Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)] || ombuigen [SGV (1914)] III-1-2
kroonluchter kroonluchter: kroanluuchter (Schinnen), kruanluxtər (Schinnen), luchter: lùchter, luùchter (Schinnen) Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)] III-3-3