e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lijden afzien: aafzeen (Schinnen), lijden: lîêjə (Schinnen) een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)] III-1-4
lijkbaar lijkbaar: liekbaar (Schinnen), lijkenbaar: liekebaar (Schinnen), schoof: sjauf (Schinnen) De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)] III-3-3
lijkbidder doodgraver: alleen bij betere menschen; alleen aanzeggen niet uitnodigen  doodgraver (Schinnen) lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)] III-2-2
lijkboog dodenboog: doadeboaèg (Schinnen) De in de kerk opgestelde boog bij een lijkdienst, lijkboog [doeëdeboaëg, boaëg]. [N 96D (1989)] III-3-3
lijkenhuisje lijkenhuisje: liekehuuske (Schinnen), t liekehuuske (Schinnen, ... ) Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)] III-3-3
lijkwagen dodenwagen: doadewage (Schinnen), lijkenwagen: liekenwaage (Schinnen), lijkwagen: liekwage (Schinnen) de lijkwagen [doeëdewaan] [N 96D (1989)] III-2-2
lijmverf lijmverf: līm[verf] (Schinnen) Verf die als bindmiddel lijm bevat. Wegens de oplosbaarheid van de lijm in water kan lijmverf slechts binnenshuis worden toegepast. Lijmverf werd in Q 121 gebruikt voor het schilderen van plafonds en het bovendeel van wanden in gangen en trappehuizen. De verf werd samengesteld uit luchtstofkrijt, water en beenderlijm. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 22; div.] II-9
lijn waar het spel begint aan: (begin)  aan den aan (Schinnen), schraam: sjrø͂ͅəm (Schinnen), schreef: sjreef (Schinnen) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)] III-3-2
lijnolie lijnolie: līnǭli. (Schinnen) Plantaardige, vette, drogende olie, gebruikt als bindmiddel voor olieverf. Lijnolie wordt gewonnen uit het zaad van de vlasplant. Gewone of rauwe lijnolie wordt voornamelijk gebruikt in grondverf en bij het mengen van verf, terwijl gekookte lijnolie en standolie doorgaans de basis vormen voor dekkende verfsoorten. Lijnolie wordt onderscheiden in vette en magere olie, in de zin van langzamer en sneller drogende olie. Zie ook de lemmata 'Lijnzaad' en 'Lijnzaadolie' in wld I.5, pag. 92, 93. [N 67, 13a; monogr.] II-9
lijnzaad, vlaszaad lijnzaad: līnzǭt (Schinnen), lijzaad: lęi̯zǭt (Schinnen) Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31] I-5