e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onkruid, algemeen kruid: krūt (Schinnen), onkruid: onkrūt (Schinnen), ontuig: ontyx (Schinnen) De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.] I-5
onkuis niet netjes: neet netjes (Schinnen), wulps: wulpsj (Schinnen) onkuis, onzuiver, ontuchtig [N 96D (1989)] || onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)] III-2-2
onkuisaard smeerlap: sjmeerlap (Schinnen, ... ), viezerik: viezerik (Schinnen) Onkuisaard, viezerik op sexueel gebied [smeerlap, vieze beest, vieze fannie]. [N 96D (1989)] III-3-3
onkuisheid beesterij: bièsterie (Schinnen), biëesterie (Schinnen), zwijnerij: schjweinerie (Schinnen) Onkuisheid, onzuiverheid, ontuchtigheid [beesterij, zwijnerij]. [N 96D (1989)] III-3-3
onnozel dom als het achterste van een varken: zoeë dom esset eggesjte v.ei verrike (Schinnen), sloom: sjloom (Schinnen) zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
onnozel persoon hals: einen haus (Schinnen), harrie: haar (Schinnen), cf. Sittards Wb. s.v. "haar, haarie, harrie  haarə (Schinnen), horenpaard: heurepäerd (Schinnen), hornochse (du.): #NAME?  hornoks (Schinnen), os: einen os (Schinnen), stumper: sjtumper (Schinnen), sufferd: suffərt (Schinnen), uil: uul (Schinnen), uilskuiken: uulskuke (Schinnen), uulskuuke (Schinnen), zebedeus: zebedeus (Schinnen) een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)] || uilskuiken [SGV (1914)] III-1-4
onnozele-kinderendag onnozele-kinderen: onneuzel kenjer (Schinnen), onneuzel kinger (Schinnen), onnuèzel kinjer (Schinnen), onnuëzel kenjer (Schinnen), onnuëzele kinjer (Schinnen) 28 december, herinneringsdag van de kindermoord in Bethlehem, Onnozele Kinderen [Onnüezele Kinger, Allerkinderdag, der Kinderdag]. [N 96C (1989)] || De dag waarop de kinderen zich als vader en moeder verkleden (28 december) [oudvaaierkensdag, vaderkensdag, alderkinderen, onnozele kinderen]. [N 88 (1982)] III-3-2
onpaar omp: omp (Schinnen, ... ) onpaar [SGV (1914)] III-3-2
onrijp groen: greun (Schinnen), eigen spellingsysteem  greun (Schinnen), WLD  greun (Schinnen), onrijp: onriep fruit aete (Schinnen) fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] || Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] III-2-3
onrijp, onvolgroeid groen: greun (Schinnen), eigen spellingsysteem  greun (Schinnen), WLD  greun (Schinnen), noodrijp: eigen spellingsysteem  noodriep (Schinnen), onrijp: onrīēp (Schinnen), verkruppeld: eigen spellingsysteem  verkröppelt (Schinnen) Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || onrijp [SGV (1914)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)] I-7