e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
optrekken optrekken: ǫptrękǝ (Schinnen) De aangezette wort met een schop of door middel van samengeperste lucht roeren. Daardoor wordt de wort beter gemengd en belucht. [N 35, 66; N 35, 65] II-2
opverven verslijten: vǝršlītǝ (Schinnen) Het snel verslijten van een kwast. [N 67, 31c] II-9
opzettelijk expres: espres (Schinnen) expres [SGV (1914)] III-1-4
opzitten prediken: eigen spellingsysteem  präedige (Schinnen) Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)] III-2-1
organist organist: organist (Schinnen), orgenist (Schinnen) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: nen orreg(j)el (Schinnen), orgel (Schinnen, ... ), orgelman (Schinnen), orgəldreͅiər (Schinnen), ərgəl (Schinnen) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || orgel [GTRP (1980-1995)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen de orgel spelen: örgel komt nog maar zelden voor  d`n orgel sjpele (Schinnen), het orgel spelen: het orgel besjpele (Schinnen) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgeldraaier orgeldraaier: orgəldreͅiər (Schinnen), orgelman: orgelman (Schinnen) Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2
orgelpijpen orgelpijpen: de orgelpiepe (Schinnen), orgelpiepe (Schinnen) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
otter otter: otter (Schinnen), visotter: vischotter (Schinnen) otter [DC 07 (1939)] III-4-2