e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oud, bejaard bejaard: bejörd (Schinnen), oud: zien moder is awt  awt (Schinnen) bejaard [SGV (1914)] || oud: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] III-2-2
oud, versleten paard krak: krak (Schinnen) Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9
oude man knar: knàr (Schinnen), oude man: den auwe man (Schinnen), enne ouwe man (Schinnen, ... ) iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude [een ~ man] [SGV (1914)] || oude man [N 102 (1998)] || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)] III-2-2, III-3-1
oude vrouw oude vrouw: ’n ouw vrouw (Schinnen, ... ) iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude vrouw [N 102 (1998)] III-2-2, III-3-1
oudejaarsavond oudejaarsavond: aowejaorsaovend (Schinnen), auwejoarsaovond (Schinnen), ouwejaosjaovend (Schinnen), silvesteravond: silvesteraovend (Schinnen) De avond van 31 december, oudejaarsavond, Sint Silvesteravond [aldejaorsaovond]. [N 96C (1989)] || Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)] III-3-2
oudejaarsdag oudejaarsdag: aowejaorsdaag (Schinnen), dialectvorm uit nagelbeek  ouwejaosjdaag (Schinnen), oudjaar: oudjaor (Schinnen, ... ), sint-silvester: st silvester (Schinnen) 31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)] || 31 december, H. Silvester. [N 96C (1989)] III-3-2
ouden van dagen oude lui: ouw luuj (Schinnen) ouden van dagen [N 102 (1998)] III-3-1
ouders ouders: auwesj (Schinnen), au̯ərs (Schinnen), ouwelui: au̯ ly (Schinnen), vader en moeder: də vādər ɛn mōdər (Schinnen) ouders [SGV (1914)] || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)] III-2-2
ouderwets ouderwets: auwerwets (Schinnen) ouderwets [SGV (1914)] III-1-3
ovenpaal ovenschup: ovenschup (Schinnen) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1