e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overschoen overschoen: euversjoon (Schinnen) Een schoen die over een andere aangetrokken wordt bij regenachtig weer? (overschoen?) [N 60 (1973)] III-1-3
overschot, restant klats: klatsj (Schinnen), kliek: kliek (Schinnen), rest: rest (Schinnen) dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)] III-4-4
overstikken afstikken: āfštikǝ (Schinnen) Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9] II-7
overtuigd overtuigd: ŏvertuugd (Schinnen) overtuigd [SGV (1914)] III-1-4
overtuigen overtuigen: övertuge (Schinnen) overtuigen [SGV (1914)] III-1-4
overweg overweg: euverwéég (Schinnen), (= overweg).  euverweg (Schinnen) de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)] III-3-1
overwegen doordenken: doordènke (Schinnen), nadenken: naodinkə (Schinnen), overdenken: overdènke (Schinnen) goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)] III-1-4
paaien kuitschieten: eigen spellingsysteem  kuut sjeete (Schinnen) Hoe noemt u eieren leggen, kuit schieten, gezegd van vissen (schodderen, rogen, paaien, aangaan) [N 83 (1981)] III-4-2
paal van de weideafrastering paal: pǭl (Schinnen), weipaal: węi̯pǭl (Schinnen) De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.] I-8
paalmes snippermes: šnøpǝrmɛts (Schinnen) Het lange snijmes waarmee de klomp afgepaald wordt. Het blad van het mes kan recht of iets gebogen zijn. Het paalmes is aan één kant van een handvat voorzien en aan de andere kant van een haak. Met die haak is het mes scharnierend aan een kram verbonden, die op een houten blok, het snijpaardje, is vastgemaakt. De klompenmaker kan op deze wijze met één hand met het mes werken, terwijl hij met de andere hand de klomp vasthoudt die op het snijpaardje ligt. Zie ook het volgende lemma en afb. 236. [N 97, 13; A 29, 1; A 29a, 4a; A 29a, 15c; monogr.] II-12