e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pruilmond knijsgezicht: kneesjgəzig (Schinnen) een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)] III-1-4
pruimen pruimen: proeme (Schinnen, ... ), proemə (Schinnen) pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] III-2-3
pruis pruis: Pruus (Schinnen) Pruis [SGV (1914)] III-3-1
pruisen pruisen: Pruse (Schinnen) Pruisen (land) [SGV (1914)] III-3-1
prutsen broddelen: broddele (Schinnen, ... ), broddələ (Schinnen), fisternllen (rh.): fisternölle (Schinnen), hannesen: hannese (Schinnen), hannesse (Schinnen), kloten: kloaotə (Schinnen), voor de vot houwen: veur də vot houwə (Schinnen) iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
prutser hoddelaar: hoddəléér (Schinnen), klos: klos (Schinnen), onhandige kerel: onhenjige käel (Schinnen), sukkelaar: suggeleir (Schinnen) iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || sukkelaar [SGV (1914)] III-1-4
prutswerk geklommel: geklommel (Schinnen), gekwansel: gəkwansəl (Schinnen), getroddel: getroddel (Schinnen), prutswerk: prutswerk (Schinnen) slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)] III-1-4
pruttelen knoteren: də pîêp knôôtert (Schinnen), knōōtere (Schinnen), lurken: lurke (Schinnen), lurkə (Schinnen) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
puber iemand in de lastige leeftijd: is iemand "in de lestige leèftied (Schinnen), jongere: jongere (Schinnen) iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)] III-2-2
puimsteen puimsteen: pømpštęjn (Schinnen), pø̜̄mštęjn (Schinnen) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9