e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speeksel uitspuwen kaatsen: ka:tṣə (Schinnen), spijen: sjpieje (Schinnen) (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)] III-1-1
speelkaart kaart: eng kaahrrt (Schinnen), kaart (Schinnen) Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || kaart [GTRP (1980-1995)] III-3-2
speelkaart add. stokspel?: sjtoksjpel (Schinnen) Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] III-3-2
speelplaats speelplaats: sjpeelplaats (Schinnen, ... ) de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] III-3-1
speels speels: sjpeels (Schinnen, ... ) geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)] III-1-4
speels, dartel wild: wildj (Schinnen) speelsch (dartel) [SGV (1914)] III-1-4
speen lots: loetsj (Schinnen), lôetsj (Schinnen) speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)] III-2-2
speen van de koe deem: dɛi̯m (Schinnen) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spel (alg.) spel: e sjpeel (Schinnen), sjpeel (Schinnen) spel [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)] III-3-2
speld spang: špaŋǝ (Schinnen) Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7