e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tabernakel tabernakel (<lat.): t tabernakel (Schinnen), tabernakel (Schinnen) Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3
tack tack: (mv)  tɛks (Schinnen) Het kleine, puntige, kantige taaie spijkertje met betrekkelijk grote kop, dat onder andere gebruikt wordt om het bovenleer voorlopig op de zool vast te maken, totdat die met pekdraad geregen is. Tacks zijn er in diverse maten. Volgens de informant van K 353 zijn semences heel kleine, scherpe, vierkantige spijkertjes met of zonder kop. Tack is een Engelse benaming. Het meervoud tacks wordt door de schoenmaker wel eens als een enkelvoud ge√Ønterpreteerd. Vandaar dat er meervoudsvormen voorkomen als taksǝ en tksǝ. De tacks van verschillende lengten en ook wel andere spijkertjes zoals steekstiften, rivets en haknagels, worden in een speciale, draaibare tacksenbak bewaard. Deze komt men bij veel schoenmakers tegen. Zie afb. 15. [N 60, 202b; N 60, 202c; N 60, 101; N 60, 201a; N 60, 235; N 60, 235a] II-10
tafel dis: døš (Schinnen), tafel: tōͅfəl (Schinnen) tafel [SGV (1914)] III-2-1
tafelgebed beden voor en na het eten: bèè veur en noa `t ieëte (Schinnen), tafelgebed: taofəlgəbed (Schinnen) Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)] III-3-3
taillewijdte middenwijdte: medǝwitǝ (Schinnen), taillewijdte: tajǝwitǝ (Schinnen) De maat gemeten horizontaal om het lichaam in de holte van de taille met (voor heren) twee vingers tussen het lichaam en de centimeter. Zie afb. 27. [N 59, 44c; N 62, 2b] II-7
tak (alg.) douw: dauw (Schinnen), tak: tak (Schinnen), tek (Schinnen) (jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || dikke tak [DC 25 (1954)] || tak [SGV (1914)] III-4-3
tak die meegenomen werd op de laatste schooldag. vakantiemei: vakansemei (Schinnen) De tak die meegenomen werd op de laatste schooldag. [N 88 (1982)] III-3-2
tak van een geslacht familie: famielə (Schinnen), familietak: familietak (Schinnen) de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2
takken (coll.) kroon: eigen spellingsysteem  kroeèn (Schinnen), kruin: WLD  kruun (Schinnen), tak (mv.): tek (Schinnen) Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] || takken (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
takken krijgen takken: WLD  takke (Schinnen), uitlopen: eigen spellingsysteem  oetloupe (Schinnen) Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)] III-4-3