e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tarwe tarwe: tɛrǝf (Schinnen) Triticum L. Sinds de invoering van betere bemestingmethodes groeit de tarwe ook in de Kempen. Het woordtype koren is als nevenvorm opgegeven in: K 316, 317, 318, 360, L 286, 292, 313, 360, 416, P 45, 119, 175, 192, Q 10, 39 en 97; evenwel alléén in de omzetting van de uitdrukkingen "rogge wordt hoger dan tarwe" of "de tarwe groeit welig" en het kan derhalve niet als een gangbare benaming van de plant worden beschouwd en is zodoende ook niet in het lemma opgenomen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, e.' [JG 1a, 1b; L A1, 82; L 7, 75; L 15, 24; L 28, 33; L 34, 55b; L 35, 61; L lijst graangewassen, 7; S 37; Wi 52; Gwn 9, 2; NE 1, 2; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
taxeren schatten: sjatte (Schinnen), sjèttə (Schinnen) de waarde van een artikel schatten [taxeren, schatteren] [N 89 (1982)] III-3-1
taxus taxus: taxus (Schinnen), WLD  taxus (Schinnen) De taxus; heeft platte, kortgesteelde naalden, aan de bovenzijde zijn de naalden heel donkergroen; naalden en takken bevatten een vergiftige olie; paarden en vee sterven er snel aan; heeft opvallende bessen (ijf, venijnboom). [N 82 (1981)] III-4-3
te communie gaan de communie (<lat.) gaan: de kemunie goa (Schinnen), te communie (<lat.) gaan: te kemuune goan (Schinnen) Tot de communie gaan, ter communie gaan, te communie gaan, communiceren onder de mis [kómmeletseere?]. [N 96B (1989)] III-3-3
te communie gaan op hoge feestdagen de communie (<lat.) gaan: de kèmunie goan (Schinnen), hoogdag: hoagdaag (Schinnen) op hoge feestdagen te communie gaan (ter hoogtij(d) gaan). [N 96D (1989)] III-3-3
te klein zijn van alle kanten knijpen: ⁄t knigt van alle kenj (Schinnen) niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)] III-1-3
teelballen kloten: kloate (Schinnen), kloeate (Schinnen), Gemeen.  kloote (Schinnen), noten: B.v. eemes onger de neut sjtampe.  nø:t (Schinnen) [N 10c (1995)] III-1-1
teen teen: tain (Schinnen), teen (Schinnen), tieene (Schinnen), tieën (Schinnen), tiən (Schinnen) teen [SGV (1914)] || teen (toon) [DC 01 (1931)] || tenen [SGV (1914)] III-1-1
teenstuk teenstuk: tiɛnštø̜k (Schinnen) Reparatielapje onder de schoenzool, aan de teen. [N 60, 233d] II-10
teenstuk [wld ii.10, p. 60] teenstuk: tiaenṣtøk (Schinnen) Het lapje onder de schoenzool, aan de teen (teenstuk, stootlap, stuitstuk) [N 60 (1973)] III-1-3