e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vaatdoek schotelsplag: šōtəlsplak (Schinnen) vaatdoek [SGV (1914)] III-2-1
vadem, maat van uitgestrekte armen vadem: vaam (Schinnen) de maat die de afstand aangeeft tussen de rechter en de linkerhand bij zijdelings uitgestrekte armen (± 1,7m-1,9m) [rek, vadem, vaam] [N 91 (1982)] III-4-4
vademen (de/een) naald(e) invamen: dǝ nǭltj envē̜mǝ (Schinnen), (de/een) naald(e) vamen: nǭljt vɛ̄mǝ (Schinnen) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7
vader pa: pā (Schinnen), schertsend  bā (Schinnen), pap: pap (Schinnen), papa: papā (Schinnen), vader: vader (Schinnen), vādər (Schinnen) (vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] III-2-2
vagebond landloper: landluipər (Schinnen) een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)] III-1-4
vagevuur vagevuur: vagevuur (Schinnen, ... ), vêgevuur (Schinnen) Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)] || vagevuur [SGV (1914)] III-3-3
valgordijn, rolgordijn store (fr.): stoar (Schinnen) valgordijn [SGV (1914)] III-2-1
vallen vallen: valle (Schinnen) vallen [SGV (1914)] III-1-2
vals vals: valsj (Schinnen) valsch [SGV (1914)] III-1-4
vals spel foetelarij: foetelerie (Schinnen) Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)] III-3-2