e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vals spelen foetelen: foetele (Schinnen), foetelen (Schinnen) Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
valse glans blink: bleŋk (Schinnen) Valse glans, door persen ontstaan. [N 59, 80b] II-7
valsspeler foetelaar: foeteleer (Schinnen) Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)] III-3-2
van de duivel bezeten van de duivel bezeten: van d`n duuvel bezaete (Schinnen), van de duuvel beziète (Schinnen), van de duuvel bezèite (Schinnen) Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)] III-3-3
van een glijbaan glijden roetsjen: /  roetsche (Schinnen) / [SND (2006)] III-3-2
van veren wisselen ruizelen: rȳzǝlǝ (Schinnen) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
vangen vangen: vange (Schinnen) vangen [DC 02 (1932)] III-1-2
vanger bij krijgertje spelen hem (zijn): dat is em (Schinnen) De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)] III-3-2
vanzelfsprekend natuurlijk: natûûrlik (Schinnen), vanzelf: vàzelf (Schinnen) vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)] III-1-4
varken varken: vęrkǝ (Schinnen), vɛrǝkǝ (Schinnen) Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s] I-12