e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wijwatervat wijwatersbak: wiejwaatersbak (Schinnen), wiewatersbak (Schinnen), wiewatesjbak (Schinnen) De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)] III-3-3
wijzerplaat van het torenuurwerk wijzerplaat: de wiezerplaat (Schinnen), de wiezerplaat van de kirkeklok (Schinnen), wiezerplaat (Schinnen) De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)] III-3-3
wijzers van het torenuurwerk wijzers: de wiezers (Schinnen), wiezers (Schinnen, ... ) De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)] III-3-3
wikkelen marmeren: marmǝrǝ (Schinnen) Het schilderen van marmeraderen op houtwerk of stucpleister, ter nabootsing van echt marmer. [N 67, 84b; N 67, 85b] II-9
wilde gans wilde gans: ein wilj gaus (Schinnen) wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)] III-4-1
wilde tijm tijm: eigen spellingsysteem  tijm (Schinnen), WLD  tiem (Schinnen) Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)] III-4-3
wilg (alg.) opgaande wijde: -  opgaonde wie (Schinnen) wilg (Salix) [DC 28 (1956)] III-4-3
wilgenkatje katje: eigen spellingsysteem  ketje (Schinnen), WLD  kètje (Schinnen) De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] III-4-3
wilgensoorten treurwijde: -  treurwie (Schinnen) wilgensoorten [DC 28 (1956)] III-4-3
wilgenteen vits: witsj (Schinnen), eigen spellingsysteem  wiets (Schinnen), WLD  wièts (Schinnen) De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)] III-4-3