e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boom (alg.) boom: baum (Schinnen), boum (Schinnen), boͅu̯m (Schinnen), buim (mv.): buim (Schinnen), buim mv (Schinnen) boom [DC 35 (1963)], [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bongerd: boŋərt (Schinnen) I-7
boomkruin kruin: krúún (Schinnen), eigen spellingsysteem  kroeèn (Schinnen), WLD  kruun (Schinnen) De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)] III-4-3
boomleeuwerik boomhakkertje: boomhakker  boimekkerke (Schinnen) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boomvruchten stelen stropen: sjtropen (Schinnen), sjtrøypə (Schinnen) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boon, algemeen bonen: bōǝnǝ (Schinnen), boon: bōǝn (Schinnen) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boos kwaad: kaot (Schinnen), koad (Schinnen) 01; kwaad [SGV (1914)] || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4
boot(je) boot(je): baot (Schinnen), schuit(je): sjuut (Schinnen) een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] III-3-1
bord telder: telder (Schinnen) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
borg borg: börg (Schinnen) borg [SGV (1914)] III-3-1