e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bruidssluier sluier: sjleuer (Schinnen, ... ), sjluier (Schinnen) de sluier van de bruid, trouwsluier [sleuer] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidsstoet bruidsstoet: broedssjtoet (Schinnen, ... ), broedstoet (Schinnen) de bruidsstoet [broeds-tsoch] [N 96D (1989)] III-2-2
bruiloft bruiloft: broelof (Schinnen), broelöf (Schinnen), brulef (Schinnen) de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)] III-2-2
brutaal astrant: assjtranjt (Schinnen), frech (du.): vreg (Schinnen), vrèch (Schinnen), onbeschoft: onbesjoeft (Schinnen), onbəsjoef (Schinnen) geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)] III-3-1
br√ächepenseel brêchepenseel: bręšpɛnsēl (Schinnen) Penseel dat bij het nabootsen van marmer gebruikt wordt bij het schilderen van het gesteente brêche violette. [N 67, 39d] II-9
bui, regenbui bui: buuj (Schinnen, ... ), schuil: sjoel (Schinnen), sjoeël (Schinnen) bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
buik buik: boek (Schinnen), bōēk (Schinnen), buk (Schinnen), bóèk (Schinnen), pens: pens (Schinnen), pɛns (Schinnen) buik (lijf) [DC 01 (1931)] || Het gedeelte van de huid dat de buik bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3e; N 36, 5] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9, II-10, III-1-1
buik (spotnamen) pens: pens (Schinnen) buik (lijf) [DC 01 (1931)] III-1-1
buikpijn buikpijn: boekpien (Schinnen, ... ), penspijn: penspien (Schinnen), pijn in de buik: pien in de boek (Schinnen, ... ), pijn in de zak: pien in dr zak (Schinnen), pijn in zijn pens: pien in mien pens (Schinnen) buikpijn [DC 27 (1955)] || ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)] III-1-2
buikvoorsprong buikbreedte: būkbrɛjtǝ (Schinnen) Maat genomen van de voorpartij van de taillewijdte. De taillewijdte bestaat uit twee ongelijke helften, de achterhelft noemt men de lendenbreedte en de voorpartij de buikvoorsprong (Papenhuyzen II, pag. 11). Zie afb. 28. [N 59, 45b; N 59, 44c] II-7