e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dekken dekken: eigen spellingsysteem  dèkke (Schinnen), WLD  dèkke (Schinnen) Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] III-4-2
deksel deksel: deͅksəl (Schinnen), dèksel (Schinnen) deksel [SGV (1914)] III-2-1
deksel van de karnton schijf: šīf (Schinnen) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
dempig dempig: dɛmpex (Schinnen) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
den den: eigen spellingsysteem  den (Schinnen), WLD  den (Schinnen) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] III-4-3
denken denken: deinke (Schinnen), denke (Schinnen) denken [SGV (1914)] || denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] III-1-4
dennenappel dennenappel: dènne-appəl (Schinnen), WLD  denne appel (Schinnen), dennenkuif: dennenkoef (Schinnen), eigen spellingsysteem  dennekoef (Schinnen) De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || dennenappel [SGV (1914)] III-4-3
dennennaalden dennenspangen: dennespang (Schinnen) dennennaald [SGV (1914)] III-4-3
dennentakje met een pluim vlos: eigen spellingsysteem  floeës (Schinnen) Een takje met een pluim, aan een den (plos). [N 82 (1981)] III-4-3
dennenwortel stronk: eigen spellingsysteem  sjtronk (Schinnen), WLD  sjtronk (Schinnen), wortel: wortəl (Schinnen) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] III-4-3