e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een aanmerking maken afstraffen: afsjtraove (Schinnen) iemand een afkeurende opmerking geven [struffen] [N 85 (1981)] III-1-4
een aflaat verdienen aflaat verdienen: aaflaot verdeene (Schinnen), aafloate verdēēne (Schinnen) Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een askruisje halen askruisje halen: et èsjkruutske hoale (Schinnen), t esjkruutske haole (Schinnen), assekruisje halen: `z esjekrutske haole (Schinnen) Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)] III-3-3
een bevel opvolgen luisteren: loestere (Schinnen), pareren (<lat.): WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.  pareerə (Schinnen), pareren (Schinnen) een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] III-3-1
een blauwtje lopen hij kreeg geen been aan de grond: hei kreeg gei bein aan de grondj (Schinnen) een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)] III-2-2
een borrel drinken een drupje drinken: ə drôpkə drinkə (Schinnen), pitsen: pietsje (Schinnen), proeven: preuve (Schinnen) jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)] III-2-3
een boterham smeren een boterham smeren: ən boͅtəram šmēərə (Schinnen), een smouer smeren: ouder  ən šmāu̯ər šmēərə (Schinnen) smeren [RND] III-2-3
een cadeau geven schenken: sjenken (Schinnen), sjinkə (Schinnen) Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)] III-3-2
een ei ei: ē̜i̯ (Schinnen) [L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.] I-12
een ei afpellen (de) schaal afdoen: dǝ šāl āfdō (Schinnen) Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b] I-12