23198 |
op bedevaart gaan |
een bedegang doen:
(in)ne baegank dôên (Q030p Schinveld),
een bedeweg houden:
(in)ne baewaeg hòòwte (Q030p Schinveld)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
25564 |
op de juiste temperatuur |
goed:
gōt (Q030p Schinveld)
|
Gezegd van gerezen deeg. Het vocht in het deeg is de warmtebron. Door het vocht te verwarmen brengt men het deeg op de juiste temperatuur. De goede temperatuur is van groot belang voor de kwaliteit van het produkt. Te warme degen zullen droog brood geven, dat spoedig kruimelig wordt, terwijl te koude degen een brood opleveren dat klein van stuk en wreed van scheuring is (Schoep blz. 95). Volgens de informanten van K 359, L 270, en Q 121e was eertijds het bepalen van de juiste temperatuur een kwestie van aanvoelen of voelen met de handen. De goede temperatuur zou volgens de informant van L 269a zijn ¬± 28¬∞C. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28b; monogr.]
II-1
|
17935 |
op de loop gaan |
bijzen:
bieze (Q030p Schinveld),
op de loop gaan:
op de leup goa (Q030p Schinveld)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || op de loop gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
17965 |
op de schouder nemen, dragen |
krommejak dragen:
kraomejak hèlle (Q030p Schinveld)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de pokkel zitten:
biej pap op de poekel zitte (Q030p Schinveld)
|
rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op de tenen lopen:
op de tîêne loope (Q030p Schinveld)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
kleinen:
[vgl. Q 032a, rk]
klééne (Q030p Schinveld)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32920 |
op rijen zetten |
bijeenkemmen:
bīēkø̜mǝ (Q030p Schinveld)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
Der duuvel sjteet op sjteljtje = alles gaat t onderste boven /
op sjeljtje loope(n) (Q030p Schinveld)
|
stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
17913 |
opbergen |
opbergen:
opberge (Q030p Schinveld),
wegzetten:
wegzettə (Q030p Schinveld)
|
opbergen [DC 38 (1964)]
III-1-2
|