25581 |
opbollen |
het deeg vormen tot bollen:
het deeg vormen tot bollen (Q030p Schinveld)
|
De afgewogen deegstukken opbollen. Het opbollen dient om een mooie ronde bol te verkrijgen, waardoor het vormen van het brood veel gemakkelijker kan geschieden, dan wanneer men dit van het direct afgewogen stuk moet doen (Schoep blz. 99). Verder dient het om de fijnheid van rijs te beïnvloeden en de kleefstof soepeler te maken. Het opbollen kan met de hand of machinaal plaatsvinden. [N 29, 34; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
18199 |
openbroek met linten |
boks:
boeksj (Q030p Schinveld)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19255 |
ophouden met het werk |
op-hren (< du.):
ophuere(n) (Q030p Schinveld, ...
Q030p Schinveld)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
opmākə (Q030p Schinveld),
xɛlṭj upma:kə (Q030p Schinveld)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
huist:
hūs (Q030p Schinveld)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vel (Q030p Schinveld)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25513 |
oppoken |
het vuur oprochelen:
ǝt vȳǝr oprǭxǝlǝ (Q030p Schinveld)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
18030 |
oprispen |
oprupsen:
oprĕŭpsje (Q030p Schinveld),
opstoten:
opsjtôête (Q030p Schinveld, ...
Q030p Schinveld),
rupsen:
röpsje (Q030p Schinveld)
|
oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25480 |
opslagplaats voor brood |
broodkamer:
brūǝtkāmǝr (Q030p Schinveld)
|
Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e]
II-1
|
32938 |
optassen, vouwen |
bermen:
bɛrmǝ (Q030p Schinveld)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|