21358 |
rente |
rente:
renjtje (Q030p Schinveld)
|
rente [SGV (1914)]
III-3-1
|
21359 |
rentenier |
rentenier:
rinjtjeneer (Q030p Schinveld)
|
rentenier [SGV (1914)]
III-3-1
|
21360 |
rentmeester |
rentmeester:
zachte k
rinkmeester (Q030p Schinveld)
|
rentmeester [SGV (1914)]
III-3-1
|
20559 |
rest in het glas |
klatsje:
klets-jke (Q030p Schinveld)
|
restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24302 |
restant vissen |
fuik:
foek (Q030p Schinveld),
net:
nĕĕt (Q030p Schinveld),
snoek:
sjnook (Q030p Schinveld),
snoek (mv.):
sjneuk (Q030p Schinveld)
|
fuik [SGV (1914)] || snoek [SGV (1914)] || visnet [SGV (1914)]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
vliegen:
vleege (Q030p Schinveld),
vleegen (Q030p Schinveld)
|
vliegen [SGV (1914)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
das:
das (Q030p Schinveld),
däs (Q030p Schinveld),
tam:
taam (Q030p Schinveld),
wild:
wiljdj (Q030p Schinveld)
|
das [SGV (1914)] || tam [DC 19 (1951)] || wild [SGV (1914)]
III-4-2
|
25438 |
reuzel |
veer:
vēǝr (Q030p Schinveld)
|
Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.]
II-1
|
20633 |
reuzel, bladvet |
reut:
röet (Q030p Schinveld)
|
smout [SGV (1914)]
III-2-3
|
17655 |
rib |
rib:
rub (Q030p Schinveld, ...
Q030p Schinveld)
|
rib [SGV (1914)] || rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|