29731 |
ruwe stenen |
zonnebakkers:
zo.nǝbɛkǝš (Q030p Schinveld)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21081 |
sabbelen |
zauwelen:
zauwele (Q030p Schinveld)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakkerstiej (Q030p Schinveld)
|
gerfkamer [SGV (1914)]
III-3-3
|
21332 |
samenspannen |
een zeil trekken:
ee zeel trukke(n) (Q030p Schinveld)
|
heulen (met iemand) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandaal (Q030p Schinveld)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21028 |
saus |
saus:
saows (Q030p Schinveld)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooiemoes:
savooije moos (Q030p Schinveld, ...
Q030p Schinveld)
|
[N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
ee sjabbelae‧r (Q030p Schinveld)
|
Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
šāf (Q030p Schinveld)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
19507 |
schaal |
schaal:
sjaal (Q030p Schinveld),
sjoal (Q030p Schinveld)
|
schaal [SGV (1914)]
III-2-1
|