24705 |
bolderik |
kruk:
krøk (Q030p Schinveld)
|
Agrostemma githago L. Een vroeger vrij algemeen, maar nu zeldzaam voorkomend giftig onkruid op akkers en in korenvelden met een ruwbehaarde kelk en bloemen, die paars of purper (zelden wit) van kleur zijn. Het bloeit in juni en juli en wordt 20 tot 100 cm hoog. [A 60A, 58; monogr.]
I-5
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhood (Q030p Schinveld)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
tietz:
tietsj (Q030p Schinveld, ...
Q030p Schinveld)
|
bolhoed [N 25 (1964)] || bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32326 |
bom, spon |
spon:
špon (Q030p Schinveld),
spond:
špont (Q030p Schinveld),
stop:
štǫp (Q030p Schinveld)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
bonṭj ɛn blāuw Xəsjlāgə (Q030p Schinveld)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
doek:
dook (Q030p Schinveld),
plag:
plak (Q030p Schinveld)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
bontmantel:
bontjmanjtel (Q030p Schinveld)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
pijlenboog:
piləboͅ.ch (Q030p Schinveld, ...
Q030p Schinveld)
|
boog [RND]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
bom (Q030p Schinveld),
boom (Q030p Schinveld),
bōōm (Q030p Schinveld),
buim (mv.):
t Meervoud van boom is boom , maar in het meervoud wordt de klinker wat korter en met wat meer klemtoon uitgesproken. Dit verschijnsel komt algemeen voor, dus bØØm mv. boom , boom mv. bøøm [zie veld opgave]
boom (bōōm mv. boom / boom mv. bŏŏm) (Q030p Schinveld)
|
boom [DC 35 (1963)], [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
boŋərt (Q030p Schinveld),
wei:
wei}* (Q030p Schinveld)
|
I-7
|