25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wêr (Q030p Schinveld),
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken.
wair (Q030p Schinveld)
|
weer [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
23335 |
weerwolf |
weerwolf:
wêrwoof (Q030p Schinveld)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|
20436 |
wees |
wees:
wees (Q030p Schinveld)
|
wees [SGV (1914)]
III-2-2
|
21247 |
weg |
weg:
wɛx (Q030p Schinveld)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33663 |
wei |
band:
bē̜njtj (Q030p Schinveld),
wei:
wei̯ (Q030p Schinveld),
wēi̯ (Q030p Schinveld),
wē̜i̯ (Q030p Schinveld),
węi̯ (Q030p Schinveld)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
wei̯ (Q030p Schinveld),
(mv)
węi̯ǝ (Q030p Schinveld)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
oogsbroa (Q030p Schinveld)
|
wenkbrauw [SGV (1914)]
III-1-1
|
19071 |
wensen |
wensen:
winsje(n) (Q030p Schinveld)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
19131 |
werk |
hachelen:
haxǝlǝ (Q030p Schinveld),
werk:
wɛrk (Q030p Schinveld)
|
De korte vezels die in de hekel achterblijven bij het uithekelen, waarbij men de lange hennep in de hand overhoudt. Volgens de informant van L 265c is rap afval bij grof hekelen. Dit afval wordt wel bij het stofferen van meubels gebruikt als opvulsel. Dezelfde informant vermeldt dat werk het afval is bij het fijne hekelen. Van dit ø̄fijneø̄ afval kan men linnen maken. [N 48, 25b; N 48, 25c; N 48, 25d; S 13; N 34, C 2 add.; monogr.]
II-7
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
wèrk (Q030p Schinveld)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|