17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
oes spouwen (Q030p Schinveld)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
zich inbilje(n) (Q030p Schinveld)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
34339 |
zich schuren |
zich schuren:
zex šūrǝ (Q030p Schinveld)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
20496 |
zich verslikken |
verslikken:
vers-jlikken (Q030p Schinveld)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (Q030p Schinveld)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
33029 |
zichter |
zichter:
zextǝr (Q030p Schinveld)
|
Degene die de zicht en de pikhaak hanteert. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (Q030p Schinveld)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankheid:
krankheed (Q030p Schinveld),
krankte:
kränkde (Q030p Schinveld)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zieel (Q030p Schinveld)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke(n) (Q030p Schinveld),
zien:
zieen (Q030p Schinveld),
zīə (Q030p Schinveld)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|