17644 |
zijde |
zij:
pīēn in de zīēj (Q030p Schinveld)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
sjnoeve (Q030p Schinveld)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
struislok:
[sic]
sjtruueslaok (Q030p Schinveld)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
27824 |
zijwand |
schot:
(mv)
šǫtǝ (Q030p Schinveld)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
24851 |
zijwortel |
wortelen:
woertelen (Q030p Schinveld)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitte (Q030p Schinveld)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
18198 |
zitvlak van een broek |
boksenbodem:
boeksjebaom (Q030p Schinveld)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zeuke (Q030p Schinveld)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zeuthoot (Q030p Schinveld)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøldər (Q030p Schinveld)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|