e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinveld

Overzicht

Gevonden: 2469

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aarde, grond aarde: ɛ̄rd} (Schinveld), drek: drek (Schinveld) aarde (grond) [SGV (1914)] III-4-4
aarden pot aarden pot: ɛ̄rdǝ pǫt (Schinveld), boterdop: būtǝrdøp (Schinveld) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aardmannetje (kabouter) aardmannetje: äärdmenke (Schinveld), äärdmenken (Schinveld) aardmannetje [SGV (1914)] III-3-3
aarzelen schikschouderen: sjiksjouwere(n) (Schinveld) aarzelen [SGV (1914)] III-1-4
aas in het kaartspel aas: roeten oas (Schinveld) Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] III-3-2
achterdocht presumptie: perzonsje(n) (Schinveld) achterdocht [SGV (1914)] III-1-4
achterhoofd knots: knötsj (Schinveld) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1
achterste achterste: ächtesjte (Schinveld) achterste [SGV (1914)] III-1-1
achterwand klap: klap (Schinveld) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
adder adder: nadder (Schinveld) nadder (adder) [SGV (1914)] III-4-2