21127 |
fiets |
fiets:
fiets (Q030p Schinveld)
|
fiets: Mn - is stuk, ik moet lopen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|
20511 |
filet, haas |
muisje:
mŭŭske (Q030p Schinveld)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17989 |
flets |
dor:
dor (Q030p Schinveld)
|
geepsch (kwipsch) [SGV (1914)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flikkeflooje(n) (Q030p Schinveld),
lijmstrijken:
līēmsjtrīēken) (Q030p Schinveld)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (Q030p Schinveld),
flôêm (Q030p Schinveld),
kaats:
kaatsj (Q030p Schinveld),
kwats:
WNT: kwatsen, 3): spuwen, overgeven.
kwaatsj (Q030p Schinveld)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
flikken:
flikke (Q030p Schinveld),
kwatsen:
kwaatsje (Q030p Schinveld)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
moezelen:
muezele(n) (Q030p Schinveld),
piezewieten:
pizjewizje(n) (Q030p Schinveld)
|
lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
24782 |
fluitekruid |
fluitjeskruid:
flutjeskroet (Q030p Schinveld)
|
fluitekruid [DC 23 (1953)]
III-4-3
|
28760 |
fluweel, velours |
sameet:
zamɛt (Q030p Schinveld),
velours:
flōǝr (Q030p Schinveld)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18784 |
franje |
besatz (du.):
Van Dale (DN): Besatz, garnering, belegsel.
bezats (Q030p Schinveld, ...
Q030p Schinveld),
boordsel:
böersel (Q030p Schinveld, ...
Q030p Schinveld)
|
franje [SGV (1914)]
III-1-3
|