e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinveld

Overzicht

Gevonden: 2469
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
groentevrouw moosmats: vgl. Sittard Wb. (pag. 233): matsj, brij, weke pap. [vgl. Du. Matsch, 1. modderbrij, dooitroep; 2. smurrie - cf. Du. Mus, moes, brij?]  moosmatsj (Schinveld) groentevrouw [SGV (1914)] III-3-1
groenvoer groenvoer: grø̄nvōr (Schinveld) De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.] I-4
grof grof: groaf (Schinveld) grof [SGV (1914)] III-3-1
grof gebouwde vrouw bassel: basjel (Schinveld), commissaris: cómsaa‧r (Schinveld), flinke capabele, een -: en flinke conpaabelle (Schinveld), gendarme: sjendèrm (Schinveld), machochel: masjòkkel (Schinveld), wambuis: waumes (Schinveld) fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)] III-1-1
grond waarop de boerderij staat goedje: gø̜̄tjǝ (Schinveld) Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.] I-6
grond, aarde aarde: ɛ̄rt (Schinveld), drek: drɛk (Schinveld), grond: gronjtj (Schinveld), grunjtj (Schinveld) De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-8
grondwerker uitschachter: ūtšaxtǝr (Schinveld) De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.] II-9
grootmoeder bes: bĕĕsj ∂ (Schinveld), beͅi̯š (Schinveld), bestemoeder: bĕstemōoder (Schinveld), beͅi̯stəmōdər (Schinveld), grootmoeder: gootmooder (Schinveld), groomooder (Schinveld), grootmooder (Schinveld), grōtmōdər (Schinveld), zelden  grōətmōdər (Schinveld), oma: ōma (Schinveld) grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootouders grootouders: grōtau̯əš (Schinveld) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2
grootte grootte: grueste (Schinveld) grootte [SGV (1914)] III-4-4