21328 |
groentevrouw |
moosmats:
vgl. Sittard Wb. (pag. 233): matsj, brij, weke pap. [vgl. Du. Matsch, 1. modderbrij, dooitroep; 2. smurrie - cf. Du. Mus, moes, brij?]
moosmatsj (Q030p Schinveld)
|
groentevrouw [SGV (1914)]
III-3-1
|
32985 |
groenvoer |
groenvoer:
grø̄nvōr (Q030p Schinveld)
|
De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.]
I-4
|
21329 |
grof |
grof:
groaf (Q030p Schinveld)
|
grof [SGV (1914)]
III-3-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
bassel:
basjel (Q030p Schinveld),
commissaris:
cómsaa‧r (Q030p Schinveld),
flinke capabele, een -:
en flinke conpaabelle (Q030p Schinveld),
gendarme:
sjendèrm (Q030p Schinveld),
machochel:
masjòkkel (Q030p Schinveld),
wambuis:
waumes (Q030p Schinveld)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
goedje:
gø̜̄tjǝ (Q030p Schinveld)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ɛ̄rt (Q030p Schinveld),
drek:
drɛk (Q030p Schinveld),
grond:
gronjtj (Q030p Schinveld),
grunjtj (Q030p Schinveld)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
30054 |
grondwerker |
uitschachter:
ūtšaxtǝr (Q030p Schinveld)
|
De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.]
II-9
|
20346 |
grootmoeder |
bes:
bĕĕsj ∂ (Q030p Schinveld),
beͅi̯š (Q030p Schinveld),
bestemoeder:
bĕstemōoder (Q030p Schinveld),
beͅi̯stəmōdər (Q030p Schinveld),
grootmoeder:
gootmooder (Q030p Schinveld),
groomooder (Q030p Schinveld),
grootmooder (Q030p Schinveld),
grōtmōdər (Q030p Schinveld),
zelden
grōətmōdər (Q030p Schinveld),
oma:
ōma (Q030p Schinveld)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grōtau̯əš (Q030p Schinveld)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grueste (Q030p Schinveld)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|