18417 |
kapoets |
kapoets:
betekenis: een wollen om `t hoofd sluitende muts, met haak en oog onder de kin vastgemaakt
kapoetsj (Q030p Schinveld)
|
kapoets, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21760 |
kar |
kar:
kar (Q030p Schinveld)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
aard (Q030p Schinveld),
karakter:
karakter (Q030p Schinveld, ...
Q030p Schinveld)
|
aard (karakter) [SGV (1914)] || karakter [SGV (1914)]
III-1-4
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
butǝrmelk (Q030p Schinveld),
būǝtǝrmęlǝq (Q030p Schinveld)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
34249 |
karnen |
boter draaien:
[boter] drīi̯ǝ (Q030p Schinveld)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34250 |
karnvat |
botterstand:
[botter]štaŋ (Q030p Schinveld)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
karp:
kärp (Q030p Schinveld)
|
karper [SGV (1914)]
III-4-2
|
31177 |
karsmid |
karrensmid:
karǝsmīǝt (Q030p Schinveld)
|
Smid die metalen onderdelen voor karren en wagens zoals wiel- en naafbanden vervaardigt en monteert. Zie ook de paragraaf over de karsmid. [RND 77]
II-11
|
19695 |
kast |
kast:
kas (Q030p Schinveld),
kas(t) (Q030p Schinveld)
|
kast [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
kat (Q030p Schinveld)
|
kat [SGV (1914)]
III-2-1
|