e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinveld

Overzicht

Gevonden: 2469
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
katapult katapult: katapult (Schinveld) Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)] III-3-2
katholiek katholiek (<fr.): katteliek (Schinveld) katholiek [SGV (1914)] III-3-3
katoen katoen: katūn (Schinveld) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
kattenstaart kattekruid: -  kattekroet (Schinveld) kattestaart III-4-3
kauwen kauwen: kauwe (Schinveld) kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)] III-2-3
keel, strot strot: sjtrōāt (Schinveld), ṣtro.əd (Schinveld) strot [RND], [SGV (1914)] III-1-1
keelgat gorgel: gurgel (Schinveld), strot: sjtraot (Schinveld) keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)] III-1-1
keelpijn pijn in de keel: pin in də kɛ.əl (Schinveld) keelpijn [RND] III-1-2
keerstrook, wendakker voordel: vø̄rdǝl (Schinveld) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
kegelen kegelen: də wø.rt ne.tmi chəke.gəlt (Schinveld) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2