24534 |
paddestoel (alg.) |
kampernoel:
(mv.: kamp\\rnul\\)
kampərnul (P052p Schulen),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
kampernul (P052p Schulen),
kampernoeletje:
verpakte --; gecombineerd met ZND 5 040
kamperNULLekes (P052p Schulen),
paddestoel:
(mv.: pad\\stil)
padəstul (P052p Schulen),
giftige --; gecombineerd met ZND 5 040
paddestoel (P052p Schulen)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kəstym (P052p Schulen)
|
een herenkostuum [N 59 (1973)]
III-1-3
|
24489 |
palmboompje |
palmboom:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmboom (P052p Schulen, ...
P052p Schulen)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
32736 |
pand, bed |
bed:
bęt (P052p Schulen),
pand:
pa.nt (P052p Schulen
[(twee en een halve trede)]
),
pān (P052p Schulen)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
21126 |
papier |
papier:
papier fromele (P052p Schulen)
|
papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōͅə.rə (P052p Schulen)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
28840 |
pasband |
paslint:
paslent (P052p Schulen)
|
Linnen bandje dat in een kledingstuk wordt meegenaaid om uitrekken te voorkomen. [N 59, 41; MW]
II-7
|
23231 |
pasen |
pasen:
poəsə vilt laot (P052p Schulen)
|
Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchteringe kalf:
nextǝreŋǝ [kalf] (P052p Schulen)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
28861 |
paskoord |
milanaise:
melǝnęs (P052p Schulen)
|
Met katoen omspannen metaaldraad die ter versterking van het knoopsgat strak en vlak langs de snede van het knoopsgat wordt vastgenaaid. Zie afb. 1. [N 59, 8]
II-7
|