18546 |
rijbroek |
culotte (fr.):
klot (P052p Schulen),
rijbroek:
met leren belegsel
reibrok (P052p Schulen)
|
een rijbroek [N 59 (1973)]
III-1-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
réə (P052p Schulen)
|
rijden [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
28973 |
rijgen |
driegen:
drīgǝ (P052p Schulen)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28853 |
rijggaren |
drieggaren:
drīx˲gārǝ (P052p Schulen),
driegkatoen:
drīxkǝtūn (P052p Schulen)
|
Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
28974 |
rijgsteek |
driegsteek:
drīxstēk (P052p Schulen)
|
Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6]
II-7
|
21269 |
rijkdom |
fortuin:
furtin (P052p Schulen)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
ne genderm (P052p Schulen)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
réép (P052p Schulen)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
ēͅ.təreͅi̯zər (P052p Schulen)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
rē̜ǝ.zǭǝl (P052p Schulen)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|