21178 |
boot(je) |
boot(je):
bōətjə (P052p Schulen)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telloor:
təlīr (P052p Schulen)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
21594 |
borg blijven |
borg staan:
berg steͅn (P052p Schulen),
borg zijn:
berg zen (P052p Schulen)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǭ.st (P052p Schulen)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
29043 |
borst inwerken |
bijvullen:
bęǝvelǝ (P052p Schulen),
inknippen:
ejnknepǝ (P052p Schulen)
|
Elk van de voorpanden van het colbert van kunstmatige borstwelving voorzien. Dit gebeurt door het aanbrengen van voeringdelen, de binnenvulling, het maken van figuurnaden, suçons, in panden en vulling en het in vorm strijken, dresseren, van de panden (Papenhuyzen III, pag 22-29). [N 59, 111; N 59, 113]
II-7
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫsnęt (P052p Schulen)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33968 |
borsttuig |
hondsgetuig:
hondsgetuig (P052p Schulen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18528 |
borstzak(je) |
klein tasje:
klē teəskə (P052p Schulen)
|
de buitenzak ter hoogte van de borst [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bō.s (P052p Schulen),
bōs (P052p Schulen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33516 |
bos groente |
bussel:
bessel (P052p Schulen)
|
[ZND 22 (1936)]
I-7
|