19717 |
was |
was:
wā.s (P052p Schulen)
|
Afscheidingsprodukt uit de wasklieren van de bijen. Voorheen werd de bijenwas veel gebruikt als grondstof voor kaarsen. Momenteel wordt de bijenwas als grondstof vaak vervangen door plantenwas of belangrijk goedkoper te produceren chemicaliën. Nog steeds is de bijenwas van belang voor de bereiding van zalven, kosmetische produkten en boenwas, voor het modelleren van gietvormen en voor medische toepassingen. [N 63, 121a; JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 52; Ge 37, 145; monogr.]
II-6
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
mūr (P052p Schulen)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wɛtǝrlōǝx (P052p Schulen)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21518 |
weekblad? |
mannetjesgazet:
mennekesgazet (P052p Schulen)
|
weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18166 |
weer genezen |
weer goed:
wir guət (P052p Schulen)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
25110 |
weerlichtx |
heiweer:
ps. letterlijk overgenomen.
heiwēr̄ (P052p Schulen)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
wɛ.x (P052p Schulen)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
wē (P052p Schulen),
wēi̯ (P052p Schulen),
wēi̯ǝ (P052p Schulen),
węi̯ (P052p Schulen)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
winkbrouwen (P052p Schulen)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|