e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schulen

Overzicht

Gevonden: 1625
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gierton zeikstuk: [zeik]stęk (Schulen), zeikton: [zeik]tǫn (Schulen) De gierton wordt gebruikt om gier naar het land te vervoeren. De oude houten gierton met ijzeren banden rondom was vaak een afgedankte bierton of wijnvat. Zij kon enkele honderden liters bevatten. Soms duiden de benamingen met vat op een grotere inhoud dan de benamingen met ton, maar dat is lang niet altijd het geval. Met Afb. 9. gierton e.d. wordt vaak het door kar en ton gevormde geheel bedoeld. Zie daarom ook het vorige lemma. Een voorloper van de gierton was de houten en open gierbak (b.) het langst in gebruik bij keuterboeren en in weidegebieden. Een apart onderdeel (C.) vormen de benamingen voor de kleinere ton gebruikt voor het vervoer van gier op kleine schaal, in het bijzonder van de inhoud van de beerput. Een dergelijke ton werd vaak onder het deksel van het toilet geplaatst. Als zij vol was, werd zij naar tuin, veld of weide gedragen en daar geledigd. Ook werd zij wel op een kruiwagen vervoerd. Gedragen werd de ton aan twee hengsels, met een stok dwars over de ton of twee stokken evenwijdig langs de zijkanten. [N 11, 21 + 28 add.; N 11A, 53a + 54a + 55 + 58a + 58b; N 17, 9a add. + 9b; N 18, 122 + 124; N M, 9a; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
gieten, hard regenen gatsen: het wetter gatst treut  gatst (Schulen) gutsen [ZND 24 (1937)] III-4-4
gilde gilde: gil (Schulen) Een gilde. [ZND 35 (1941)] III-3-2
glad, glijdend glatsig: gletsig (Schulen, ... ) glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-4-4
glijden sleuren: sle:rə (Schulen) hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] III-1-2
glimlachen glimlachen: glimlaachen (Schulen), plezier hebben: plezier hebben (Schulen) hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] III-1-4
glimworm vuurmadetje: vīrmōͅkə (Schulen, ... ) glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] III-4-2
goedheid goedheid: ook materiaal znd 24, 20  goethet (Schulen), te goedhartig: ook materiaal znd 24, 20  te gūthattig (Schulen) goedheid [ZND 01 (1922)] III-1-4
goedkoop goedkoop: das te goəkup (Schulen) Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)] III-3-1
goedkoopst bestekoop: bestekūp (Schulen) goedkoopst [ZND 24 (1937)] III-3-1