28852 |
machinegaren |
machinegaren:
mǝšengārǝ (P052p Schulen)
|
Fijner soort garen die men gebruikt bij het naaien op de naaimachine. [N 59, 6c; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
28858 |
machinezijde |
stikzij(de):
stekzej (P052p Schulen)
|
Zijdegaren voor gebruik op de naaimachine. [N 59, 7d]
II-7
|
32984 |
mais |
maïs:
mai̯ǝs (P052p Schulen)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
26638 |
malooi |
malooi:
mǝlōǝ (P052p Schulen),
meelzak:
[meel]zák (P052p Schulen),
zak:
zak (P052p Schulen)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
20205 |
man |
man:
ma.n (P052p Schulen, ...
P052p Schulen)
|
man [RND], [RND]
III-3-1
|
18422 |
manchet |
mouwomslag:
màuwimslàəx (P052p Schulen)
|
de boord onder aan de mouw (manchet?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33768 |
manen |
manen:
mōnǝ (P052p Schulen)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
34051 |
mannelijk kalf |
var:
vē̜r (P052p Schulen),
varrenkalf:
vē̜rǝ[kalf] (P052p Schulen)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (P052p Schulen),
kas:
kas (P052p Schulen),
ram:
ram (P052p Schulen),
weer:
wēr (P052p Schulen),
wīr (P052p Schulen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
21918 |
mannelijke duif |
haan:
hōͅə.n (P052p Schulen)
|
Doffer. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|